58. Halfwaardetijd: ∞

De zogeheten halfwaarde- of halveringstijd komt tot ons vanuit de exacte wetenschappen.

Maar soms dringt het door tot ons gewone mensen, zoals bij de ramp van Tsjernobyl: hoe lang duurt het totdat de radioactiviteit van de voornaamste stralingsbron is gehalveerd?
In het geval van Tsjernobyl werd aanvankelijk uitgegaan van zo’n dertig jaar. Bijna een heel Jezus- of Mozartleven lang. En niet dat je na die halvering daar meteen fluitend gaat zitten picknicken.
Inmiddels heeft men berekend dat het in Tsjernobyl allemaal nog veel langer gaat duren.
In elk geval lang genoeg om in de tussentijd aan leentjebuur te doen. Ook wij niet-exacten willen wel wat met het idee van de halveringstijd. En omdat we niet-exact zijn hoeven we het ook niet exact te weten, ‘ongeveer’ is al goed genoeg. Zo wordt er wel beweerd dat relaties in zeker opzicht iets symmetrisch hebben: je hebt ongeveer evenveel tijd nodig voor de ‘afbouw’ als de opbouwfase heeft geduurd. Oké, sommige mensen leggen een laag asfalt over het afbouwtraject om dat zo cosmetisch te verkorten (in de vorm van een nieuwe partner of wat dan ook), maar daaronder smeult het gewoon door. Zeker, ook het begrip halveringstijd helpt niet bij het bekorten van het verwerkingsproces, het maakt het alleen wat draaglijker. Als je er na een relatie van tien jaar aan denkt dat je die nog eens tien jaar aan het verteren bent, dan klinkt de termijn van een halveringstijd net even iets beter te doen.

½

 

Binnen een eventueel bèta-hoekje in een alfa-hersenpan wordt het nu trouwens wat onrustig: want hoeveel is die halfwaardetijd dan precies? Als die constant is en je zou na vijf jaar op de helft zitten, dan zit je na nog eens vijf jaar pas op 2,5…
Maar daar gaan we nu even niet op in. Spannender is het om je te richten op de halfwaardetijd van het mooie, of het lelijke. Bij mode, bijvoorbeeld, is de halveringstijd doorgaans maar kort. Al gauw vinden mensen dat wat eerst ‘Wow! was opeens ‘niet meer kunnen’.
Aan de andere kant zijn er dingen die wel altijd mooi lijken te blijven. Dingen met een pracht waarvan de halfwaardetijd richting het oneindige gaat. Neem Bach.

Een apart terrein waar Mooi & Lelijk heersen is de architectuur. Maar anders dan bij muziek, die je naar keuze al of niet kunt beluisteren – de buren daargelaten –, is architectuur vrijwel onontkoombaar. Als je ergens bent kan je het niet niet zien. Alleen al daarom ga ik ervan uit dat architectuur een rol speelt op het gebied van de volksgezondheid. Het geconfronteerd worden met mooie of lelijke bouwwerken heeft een heilzame-, dan wel een schadelijke uitwerking op het menselijk gestel en -gemoed.
Dat laatste merk ik zelf bijna nergens duidelijker dan in Amsterdam, bij de Stopera. Ik had er al last van tijdens de bouw van dit wanstaltige poldercompromis, en nu heb ik het nog steeds. Minstens even erg, bijna dertig jaar na dato. Het lijkt er dus op dat de misselijkheidshalveringstijd van de Stopera ook richting het oneindige gaat. Helaas. Vooral als je vanaf de Sarphatibrug naar het centrum kijkt, krimpt je maag ineen. De Magere Brug valt weg tegen de stenen ijstaart erachter, terwijl het topje van de Zuiderkerk vecht tegen de verdrinkingsdood: ‘Luctor et amper emergo’. En dat nog eens geflankeerd door dodelijk grijs en moorddadig poepbruin. Een misdaad.

 

 

verbeterd.M
Verbeterde versie. (Kan je nagaan…)

 

In 1985, terwijl dit misdrijf nog in wording was, zat ik er tegenover op een terras. Aan een belendend tafeltje zat de componist Peter Schat. We raakten in gesprek. Daarover deze week in de rubriek Spotlight.

 

Nu we dan toch bouwkunstig bezig zijn: in de rubriek Extra een stuk van ruim twintig jaar later, Barcelona, paradijs voor architecten. Die keuze is qua timing niet toevallig: zeer recentelijk werd architecte Benedetta Tagliabue gevraagd om zitting te nemen in de jury van de Pritzker Prize, ook wel genoemd de ‘Nobelprijs voor bouwkunst’.