Jubelsuizen door de Dolomieten

Op de fiets van Toblach naar Calalzo

C-B.M

 

 

Het weer is geweldig, het decor grandioos. En met de helling in je voordeel weet je opeens hoe je het moet noemen wat je doet: jubelsuizen.

 

Toegegeven, jubelen is wat ouderwets. Dus ‘juichsuizen’ is ook goed, desnoods zelfs ‘Vet!’, als het maar een hoog genietgehalte heeft.
Het traject van vandaag kent meer dan een kilometer aan verval. Daarbij kan je kiezen tussen een kleine achthonderd meter klimmen en ruim driehonderd omlaag, of andersom.
Wij hebben met die keuze geen enkele moeite en parkeren voor een keurig stationnetje. Toblach heet het hier, althans dat vindt bijna negentig procent van de inwoners in dit plaatsje aan de noordkant van de Dolomieten. Het ligt weliswaar in Italië, maar dan in de Duitstalige regio Südtirol. In het Italiaans staat dit semi-autonome gebied als ‘Alto Adige’ te boek, terwijl Toblach gedubbeld wordt door ‘Dobbiaco’.
Naast het station bevindt zich een fietsverhuur. Handig om te weten. En om er te vragen waar ons fietsroute begint, die pronkt met de ronkende naam ‘Fietspad der Dolomieten’.
Hm, zeventien kilometer omhoog, direct na het ontbijt… Maar de vrees dat zo’n begin ons zwaar op de maag zal liggen blijkt ongegrond. Integendeel, we zijn al meteen in onze nopjes met onze richtingkeuze. De ochtendkoelte in het Dolomietenwoud is ideaal voor een beetje klimmen. Want ‘een beetje’ blijft het. Het stijgingspercentage is vrijwel nergens overdreven. Het pad zelf is prima. Zand met kiezeltjes.
Dobbiaco valt te vertalen als Dubbelmeer en het eerste van de twee ligt er spiegelglad en kalmpjes bij. Ondertussen breken boven ons de nevels open en zet de zon de karakteristieke Dolomietenpieken in het licht. Een spektakel.

 

Tre Cime.L

 

I Dolomiti

Ze zijn uniek. Daarom is het niet vreemd dat ze in hun geheel zijn aangemerkt als Werelderfgoed van Unesco.
De spectaculaire bergtoppen in dit gebied zijn te danken aan een bijzonder soort carbonatisch gesteente, in 1791 voor het eerst beschreven door de geoloog Déodat de Dolomieu. Daarmee gaf de Fransman wiens voornaam ‘Door God gegeven’ was, zijn achternaam in één moeite door aan de steensoort dolomiet en het hele gebied erbij.

 

We klimmen door en passeren de geschiedenis. Een kerkhof. Als om ons te herinneren waaraan we dit feestelijke fietspad deels hebben te danken.
De vergunning om van Toblach naar Calalzo een spoorbaan aan te leggen dateerde al van 1905. Maar pas door de Eerste Wereldoorlog kwam het spoor er ook werkelijk. De grens tussen Italië en de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie liep dwars door de Dolomieten. En ook het oorlogsfront, dat voortdurend bevoorrading nodig had. Zodoende.
Na de oorlog werd het baantje verbeterd en diende van 1921 tot 1964. Ontdaan van de rails, plukken wij er nu de vruchten van. En ondertussen rusten naast het pad ruim twaalfhonderd soldaten van het Oostenrijks-Hongaarse leger die in deze bergen hun leven lieten. Curieus detail: men heeft hier alleen gesneuvelden verzameld met een ‘vreemde’ moedertaal. Hun ‘echt Duitstalige’ medesoldaten werden elders bij elkaar ter aarde besteld. Taal telt.
We stijgen door en passeren het tweede meer, het Lago di Landro. Gaandeweg wordt het landschap wilder, ook de ondergrond. Daar waar een bergbeek de bedding heeft verlegd zijn de kiezeltjes vervangen door regelrechte keien en wordt er een beroep gedaan op stuurmanskunst.
De rotsmassieven torenen hoog boven ons uit. Kaal, rossig, met strepen sneeuw. Geweldig. Aan weerskanten van het pad, ondertussen, proberen enorme mierenhopen de bergtoppen na te doen.

We bereiken het hoogste punt van onze tocht, de Passo Cimabanche, op 1530 meter. Op deze waterscheiding ligt tevens de taalgrens en begint de regio Veneto. Compleet met mini-uitspanning. Tijd voor koffie.
Het meisje dat de kopjes voor ons neerzet, beweegt haar hoofd in de richting van waar we gekomen zijn. ‘Dáár’, zegt ze in het Italiaans, ‘spreken ze Duits. Nou ja, een soort van’. Eén bergpas, twee werelden. Of zijn het er drie? Daarover straks.

 

Ospitale.L

 

Zelf staan we namelijk voor de poort van de hemel. We gaan suizen, juichen, jubelen. Vanaf nu is het dalen, dalen, dalen. Terwijl het landschap steeds weidser en woester wordt. Ook onze tweede zorg blijkt overbodig, die van het nadeel van het voordeel: dat we misschien handenkramp gaan krijgen van het remmen. Maar nee, ook hier is de hellingshoek ideaal. Met bovendien een heerlijk windje tegen, is remmen er niet of nauwelijks bij.

 

 

Voor_Cortina.XL

 

Af en toe toch stoppen mag/moet.


Wel dragen we voor het eerst in ons leven een helm. Misschien onwillekeurig ook omdat de NASA heeft laten weten dat net vandaag één van hun satellieten juist hier neer zou kunnen komen. In brokjes, maar toch. Al is een fietshelm daartegen wellicht niet geheel afdoende, daarnaast zijn er nog andere brokjes die van boven kunnen komen. Die van dolomiet.

Al suizend groeten we wat tegenliggers. De stakkerds. Dat we Cortina d’Ampezzo naderen merk je aan van alles. Het landschap is nog steeds prachtig, maar gaandeweg meer geciviliseerd. Tot een nette briefkaart.

Cortina.pan.XL

Bovendien wordt het wat drukker en krijgt het pad iets officieëls. Inmiddels van asfalt, is het onderverdeeld in ‘fietsers op’, fietsers neer’ en ‘voetgangers’.
Zo slingert het zich keurig door dit luxueuze vakantieoord. Toch wonen hier niet alleen de superrijken, zo blijkt. Bijna aan het eind van Cortina zit een vrouw voor haar piepkleine huisje. Schort voor, de geraniums paraat: een plaatje. Ze vertelt dat ze er er al bijna een halve eeuw woont, in haar halte.
‘Hoe bedoelt u, halte?’
‘Nou, de halte van het hotel’.
We kijken nog eens goed en dan zien we het pas. De vrouw woont in een ex-stationnetje, langs de ex-spoorbaan waar wij op fietsen. Het was de halte van het vroegere ‘Palace Hotel des Dolomites’, een onderkomen voor pausen en prinsen.

Stationnetje.XL

Zelf rijden we door naar het eenvoudiger San Vito. Tijd voor een ‘Pizza Dolomiti’. Wat daar zo Dolomitisch aan is, wordt niet duidelijk. Typischer is Dolomitisch ijs.
San Vito is het eerste plaatsje van een hele batterij met de toevoeging ‘di Cadore’. Het Cadore-gebied is onderdeel van één van de vele clusterzones van Italië. Iemand begint ergens mee, de familie en de buren gaan het ook doen, of worden toeleverancier.
De specialiteit van Cadore: brillen. Want net als met ijs en pizza gaat vaak niet degene die iets heeft bedacht er met de buit vandoor, maar degene die dat het meest succesvol weet te ontwikkelen. Ook in het Brillenmuseum in Pieve di Cadore wordt dat duidelijk. Zo werd de telescoop ooit uitgevonden in Nederland, maar ging Galileo met de eer aan de haal. Wie het laatst lacht, lacht het best. Voorlopig is dat Leonardo Del Vecchio, van het bedrijf Luxottica, even verderop. Want veel mensen zien het verkeerd. Ze weten niet dat zelfs Berlusconi het qua rijkdom onder meer af moet leggen tegen Leo, de brillenkoning.

Iemand die het ook ver gaat schoppen, denken wij, is dat jongetje op zijn kinderfiets. Druk trappend naast zijn papa wint hij met gemak de prijs voor de meeste omwentelingen per minuut. Is dat eigenlijk wel een goed idee? In diverse commentaren wordt het Dolomietenpad afgeraden voor kinderen. Maar ach. Zeker, als-ie van de weg afrijdt dan ben je ‘m kwijt, die kleine, maar dat gaat-ie niet doen. Bij een van de volgende stationnetjes staan we met z’n allen even stil. Vijf jaar is hij pas, die mini- ‘Faustino Coppi’.
‘Vind je het leuk?’, vragen we ‘m. Verrassing: hij durft het niet te zeggen, maar zijn helmpje schudt van nee…
Nee, veel liever was hij met het treintje gegaan. De bewoner van het stationnetje komt naar buiten, een oudje dat die treintjes nog heeft zien rijden. In een vitrine aan de gevel van zijn ‘halte’ prijken een aantal artikelen en foto’s uit die tijd. Pal naast een curieuze verzameling slangen die hij in zijn leven gevangen heeft.
Voor Faustino, en voor ons, is er geen keus: zonder treintje wordt het doortrappen. Totdat we er zijn. Lang duurt dat niet. Opeens staan we voor het letterlijke eindstation, in Calalzo di Cadore. Een kleine zeventig kilometer vanaf de start.
En wat nu? Terug met de bus. Althans, dat is het idee. Maar we stuiten op ’s werelds zuurste buschauffeur. In het hoogseizoen rijden er bussen met aanhangers voor fietsvervoer. In gewone tijden zoals nu mag je fiets in het bagageruim, als er plaats is. Maar Zuurpruim heeft geen zin.
Uiteindelijk bindt hij in en jubelzoeven we terug, omhoog dit keer.

In Cortina is het wachten op de verbinding naar ons beginpunt. Erg is dat niet. Vanachter een pilsje en een kopje thee vergapen we ons aan de flanerenden. Met dure tassen en hondjes die in die tassen passen. Veel van de welvarenden hier zijn parttime-Cortinezen. Maar echte zijn er ook.
Oorspronkelijk hoorde Cortina tot de Cadore-streek, maar het werd daar al begin 1500 administratief uit losgemaakt. Het is alsof je dat ook kan zien. Het is hier te netjes voor het ‘Italiaanse’ Cadore, maar nog net geen Zuid-Tirol. In plaats van Duits houden nogal wat van de autochtonen vast aan het Ladinisch, een Reto-Romaanse taal. Zo kunnen ze zich onderscheiden van de Italianen, maar ook van Cadore, waar het Ladino net even anders is. Eigenlijk zouden de Cortinezen willen ‘overlopen’ naar de Duitstalige buurtregio. Sterker, ze kozen daar al voor door middel van een referendum, maar voorlopig laat de Italiaanse staat alles bij het oude.
Daar komt de bus. Van een andere maatschappij, een bedrijf van ‘dáár’. De chauffeur legt even vriendelijk als hoogstpersoonlijk onze fietsen in zijn ruim. Even zijn we in verwarring. Had dit verschil in behandeling met zijn voorganger volgens ons vooroordeel niet andersom moeten zijn? Nee, toch niet. Voor de Tiroolse Italiaan is het volgens de regels en dus per definitie oké. Terwijl het voor zijn ‘Italiaans Italiaanse’ collega duizend keer volgens de regels mag zijn, maar….
Naast ons zit een vrouw die van het verbluffende verschil tussen de ene en de andere kant van een bergpas alles weet. Ze is geboren in één van de Cadore-dorpjes, maar woont in Toblach. Ze is net naar het graf van haar moeder geweest en weet niet hoe gauw ze weer terug moet komen naar ‘de andere kant’.
Daar is-ie, de pas, terwijl de duisternis valt over de Dolomietentoppen. Het is pikdonker wanneer we weer terug zijn in ons boerenonderkomen, hoog boven Toblach. Waardin Sieglinde en haar dienstertje in klederdracht, ze slaken stereo een zucht van verlichting. Waar bléven we toch?!
Tja, wij weten nu dus wat we deden al die tijd. Maar hoe vertaal je ‘jubelsuizen’?

*

       – De bewegwijzering: tiptop.
– Route-variant: van Toblach/Dobbiaco naar het Oostenrijkse Lienz en met de trein terug.
– Bussen: www.dolomitibus.it / www.sad.it
– Brillenmuseum: www.museodellocchiale.it
– In de winter doet het fietspad dienst als langlaufloipe.

*

© Joost Overhoff